HIERDEN.
Hierden, dat is er een wondermooi land
Men teelt er van alles op ’t Veluwsche zand;
Er wonen, als overal, beste menschen
En ook wel die je beter zoudt wenschen.
Men wordt er geboren als men is nog klein
En men sterft er te laat als er erfgenamen zijn.
Een zuigeling gaat na de geboorte in ’t pak
Dat is ongemak’lijk en zit veel te strak
Daarbij aan de voeten wel twee paren sokken
En om de middel de noodige rokken.
Familie en vrinden brengen meters krentebrood
Dat is niet voor de kleine, want dan gaat die dood.
Een jonkske blijft een meiske tot hij drie jaar is gepasseerd
En in dien tijd heeft hij loopen geleerd.
Dan blijven de meiskes rokken dragen
En ’t jonkske komt om een klepbroekske vragen
Hij krijgt dan de spurrie-nap ook op zijn hoofd
Zooals de vader reeds lang had beloofd.
Zoo komt dan de schooltijd, de tijd van het leeren
( Er zijn heel wat Hierders die wijsheid begeeren)
Dat heeft Meester Willems onlangs nog gezegd
Op d’ouderavond is het werk heel niet slecht.
Wanneer hij volleerd is en komt in ’t bedrijf
Dan houdt hij de lessen en de boeken van ’t lijf.
’t Wordt ijverig werken met eg en met ploeg
’t Is ’s morgens nooit laat en des avonds niet vroeg.
Na ’t werken, zooals het meestal dan gaat
Ontmoet je de jongens in troepjes op straat
Er zijn flinken bij, jongelui van stavast
Maar ook die een ander maar steeds zijn tot last
Er zijn op vereen’ging of ook wel op zang
En dan duur ’t in den regel niet lang
Of hij ziet een meisje waarvan hij kan houwen
En die in ’t verschiet ook wel wil trouwen
En lang daarna krijgen vader en moeder te hooren
Dat zoonlief een paar jaar geleden zijn hart heeft verloren
En dat hij dit nu maar eens laat weten
Anders mocht hij het eens gaan vergeten.
De ondertrouw komt meestal al vlug
En komt het paartje van Harderwijk terug
Dan heeft de bruidegom een flesch in den zak
En ’t bruidje draagt er wat “zoet” met gemak
Want waar ze komen zich te laten fil’seteeren
Daar moeten ze, wat gebruik is, ook daad’lijk tracteeren.
De dag van het trouwen is vaak een heel feest
Eerst Woensdags, dan Zondags, als ’t kerk is geweest
De ouderen drinken dan rustig hun natje
De jongeren dansen de deel op, dat vat je.
Na ’t trouwen komen de jongensstreken tot staan
En ziet men als ernstige menschen ze gaan.
Ze leven dan voor ’t gezin en voor ’t werk.
En Zondags gaan ze getrouw naar de Kerk,
Veel olde gebruuken die zijn er al weg
Ook ’t stikeme vrieën van over de heg.
De paartjes ze komen al meer aan de straat
Ja zelfs als de zon aan den hemel nog staat.
Alleen nog bij rouw keert de oude tijd weer
En dan komt er veel op de burenhulp neer.
In roerende eenvoud vervult men de plichten
En doet men van al om de smart te verlichten
Dan ziet men als kleed door de ouden van dagen
De zwart-groenen jas met de trouwhoed nog dragen
De vrouwen die hebben een kuifhoed van riet
Zooals men bij ’t jonge geslacht niet meer ziet.
********************
Helaas ging er veel van het oude verloren
En heeft men ook hier veel van ’t nieuwe verkoren
De spurrie-nap werd aan de kanten gezet
De jongeling draagt tegenwoordig een pet
De meisjes zijn meestal nog trouw aan de kleeren
En zouden ze liever niet willen ontberen
De schulke zoo bont en de klompjes zoo wit
Ze weten dat daar nog wel schoonheid in zit.
Houdt jongens en meisjes je kleeding in stand
’t Verhoogt zoo de schoonheid van ’t Hierdensche land
Loopt niet op je landsweg als juffers en heeren
Blijft boer en boerin, blijft het ook in je kleeren.
Over veluws weekblad, 21 Januari 1933.